Woorden

Geen mens die zonder kan.  Geen dag die voorbij gaat, of ze worden gebruikt: woorden.

Ze worden gebruikt om te lezen, om te spreken, om vragen te stellen en antwoorden te geven, om bevelen uit te delen, contracten te sluiten, dingen te verklaren, eigen rechten te verdedigen.

Woorden worden net zo vaak misbruikt: om te roddelen, te liegen, om te kwetsen en te beledigen. Om te verzwijgen, om valse beloftes te doen en om zichzelf mooi te praten wanneer men in de fout gaat en het niet wil toegeven.

Soms vraag ik me af wat er zou gebeuren indien iedereen een ganse week lang zou zwijgen. Zeven dagen om te luisteren, geen verbaal geluid te maken. Alleen zwijgen, tegen wil en dank.  Pas dan zou een woord aan waarde winnen, de inhoud ervan zou groeien in gevoelskracht, in betekenis, in uitstraling, in klank en kleur.

Onuitgesproken woorden zouden stromen van betekenis worden, rivieren van verwachtingen en bewoond door zoveel soorten van begrip als er vissen zijn. Ze zouden parels worden onder watervallen van kabbelende stilte en op een bed van kiezels.

De 55 gedichten van deze bundel ‘Tussen Kiezels’ zijn evenveel schilderijen van indrukken, verlangens en momentopnames als van tijdloze gedachtenstromen.

___________________________________________________________

De gedichten zijn vergezeld van passende schilderijen (acryl op papier) van kunstenares Viviane Decramer

 

Tussen kiezels

(poëziebundel van Etienne Van den Steen)

een artikel door Frank Decerf in 'De Auteur'  (VVL)

 

 


Toen men mij deze bundel toestuurde met de vraag een opinie te delen, dacht ik dat ik een reeks haïkoes in handen kreeg; de titel Tussen Kiezels riep die associatie bij mij op. Maar bij het eerste bladeren, zag ik dat de auteur mij een keurige dichtbundel had toegestuurd. Enige biografische gegevens ontbreken in deze publicatie, maar dat is niet nodig om een oordeel te kunnen uitspreken.

Het werk is opgebouwd uit 55 gedichten die simpelweg allen dezelfde titel meekregen en chronologisch werden geordend. In Tussen Kiezels lees ik vooral de gestoorde, gebroken menselijke communicatie over en weer. De auteur hanteert een getemde interne woede, een dreigende uitbarsting die door het secuur kiezen van woorden wordt beheerst. De dichter probeert het geleden verlies te recupereren, maar gelooft niet erg in zijn zoektocht; hij aanvaardt de toestand door het lot opgelegd. Wat verloren is komt niet meer weer; de glibberige kiezels gaan hun eigen weg. Maar zolang de dichter herinnert, zal een gedicht het resultaat zijn.


Kiezel 34

Daar staat hij

pal in het midden van mijn raam

in al het donker van de nacht

in de regen die voor één keer

sneeuw had moeten zijn

en in zijn eigen dunne licht

waarin hij enkel nog zichzelf moet zoeken.

Hij eet niet en hij drinkt niet

viert geen kerstfeest

spreekt geen hollands hij is zelfs

verwoed en sprakeloos zichzelf

vergist zich in zijn fantasie ofwel

is hij het blad dat hij

al honderd jaar wil schrijven.

En eindelijk

als ik opkijk van mijn tafel

ben ik het liegend kerstgebed

de graal die nooit gevonden wordt

de laatste kaars in Notre Dame

gestolen tabernakel

gevallen ster

Ofwel

de straatlantaarn

neerslachtig in Cadzand.


De taal die Etienne Van den Steen gebruikt is simpel en krachtig. Zijn beelden zijn helder, begrijpelijk en ingebed in ritmische verzen die de lezer meesleuren als in een lichte trance. Hier geen overdaad aan storende leestekens. Deze poëtica volgt geen keurslijf opgedrongen door enige dwang tot vormelijkheid. Tussen Kiezels lijkt een openbaring van een geleden leven; een eindbalans. Liefde, verliefdheid, nostalgie en verlatenheid doordrenken deze gedichten. Zijn verzen dipt hij in een mysterieuze buitenglans. 

In Kiezel 32 zegt Etienne Van den Steen: ik ben geen dichter… Hij liegt.

Van deze man heb ik voordien nog niets gelezen, maar ik vermoed dat hij al geruime tijd met taal en woorden een universum creëert. Kiezel 55 is het laatste gedicht, vanwaar juist 55? Louter toevallig of eerder symbolisch, een afgewogen keuze? De leeftijd van de auteur? Wie zal het zeggen? Ik niet. 


(Frank Decerf)